De tuinen van het oude Egypte

Leestekst toespraak Adriaan van der Staay 8 november 2018

 

 Introductie

Wie ooit de tempels en paleizen van Karnak, het oude Thebe aan de bovenloop van de Nijl, heeft bezocht, zal een heel andere indruk hebben overgehouden dan de bezoeker van 4000 jaar daarvoor. Vandaag domineert zon, niet schaduw, oogt het land droog en stenig en is weinig bevloeid met water, overheerst de kleur van zand, niet het groen.

De beschaving van het faraonische Egypte was een groene beschaving, die dicht stond bij de utopie van hedendaagse ecologische bewegingen. Zij was als beschaving in evenwicht met de natuur. Misschien kan ze ons iets leren.

De denkbeeldige bezoeker van 4000 jaar geleden zal door een groene stad hebben gelopen in de meest letterlijke zin. Wegen waren beplant met bomen, vijvers gevuld met papyrus en lotus, pergola’s droegen wijnranken. In moderne termen kan men misschien het beste zeggen dat Karnak een tuinstad was.

Hoe kwam dat? Een wezenlijk verschil is vanzelfsprekend dat de Nijl toen nog niet getemd was. In de nazomer vloeide het water dat de Afrikaanse regentijd bracht van Nubië naar het woestijndal en deze tijdelijke zondvloed maakte het land vruchtbaar met slib en water. Jaarlijks maakte deze grote gebeurtenis de mens duidelijk dat hij afhankelijk was van de natuur, maar ook dat hij daarmee in harmonie kon leven.

Dit maakte de oude bewoners van Egypte tot ervaren tuiniers. Behalve de priesters, die de natuur dienden, en de heersers die het evenwicht handhaafden, behalve de architecten die de muren van de paleizen en tempels bouwden als een ode aan de natuur, waren de tuiniers een overal zichtbare beroepsgroep. Met opzichters en beheerders, tuinbazen en tuinlieden.

Zij conserveerden in de eerste plaats het kostbare water via irrigatiesystemen van kanalen en vijvers en putten en cisternes. Zij mengden het slib met het woestijnzand. Zij zorgden voor putten in de rotsbodem om bomen in te laten groeien, onderhielden schaakborden van kleine bewaterde bedden waarvan elk bed ongeveer vijftig bij vijftig centimeter was met een eigen bevloeiing, en velden en vijvers die honderden meters in het vierkant besloegen.

In en rond de steden lagen uitgestrekte tuinen voor het kweken van groente en fruit, maar ook van bloemen, die massaal nodig waren voor religieuze rituelen rond leven en dood, in processies en begrafenis plechtigheden. In de graven zijn duizenden resten van ornamentele planten gevonden,als de klaproos en de korenbloem en de alruin, en de graven zelf zijn beschilderd met voorstellingen van de wereld als tuin. De Godmens Farao wordt er soms afgebeeld als tuinier. In die tuin wilden de Egyptenaren voor altijd herboren worden.

Ik wil in deze beschouwing wat nader ingaan op het oude Egypte als moeder van de Westerse tuin, zoals China de moeder is van de Aziatische tuinen[i].

 

  1. Karakter van de Egyptische tuin.

In het moderne spraakgebruik heeft de tuin als begrip een tamelijk beperkte betekenis. Ze is ver van haar prehistorische oorsprong komen te staan. De tuin is marginaal, niet centraal, meer een uiting van vrije tijd en welgesteldheid. Met hedendaagse ogen valt de oorspronkelijke tuin van Egypte bijna niet te begrijpen. De moderne tuin hoort bij een beschaving van consumenten. De moderne tuinier zal vooral de esthetische aspecten van de oude Egyptische tuin herkennen, en de andere karakteristieken over het hoofd zien.

De Egyptische tuin was niet marginaal.

Wij moeten daarom vooral het verschil opzoeken, dat wat deze oude tuinen onderscheidt, wil men ze begrijpen.

De Oudegyptische tuin was een productietuin, en behoort voor het hedendaags oog eerder tot de tuinbouw. Dit voortbrengen van groente, fruit en bloemen is in het hedendaagse begrip van de tuin als utilitair terzijde geschoven. Als siervorm kun je de kruidentuin en de moestuin nog wel in de moderne tuin terugvinden, maar meer als een bijzonderheid. Voor de Egyptische tuinier liep er geen scherpe scheiding tussen tuinbouw en siertuin.

Een tweede blinde vlek vormt het park. Kort gezegd wordt vandaag de tuin vooral door bloemen gekenmerkt, het park door bomen, de tuin is privaat, het park is publiek, en de tuin is doorgaans kleiner dan het park. Voor de oude Egyptenaar was dit onderscheid niet wezenlijk, de tuin was vooral door bomen, niet bloemen, gekenmerkt, had dikwijls een publieke functie en was vaak op grote schaal.

Ook was de vorm anders. De hedendaagse tuin heeft geen dwingende vorm. De antieke Egyptische tuin was onderdeel van het irrigatiesysteem dat hoekig van aard was met hoofdkanalen, zijkanalen, vijvers en reservoirs. De tuin was een rechthoek. Dit dwingende karakter werd niet van hogerhand opgelegd, maar lokaal geregeld. Er waren private land- en dus waterhouders, en gemeenschappelijke regels, en zelfs een jaarlijks feest van het openen van de sluizen in het hele Nijldal.

Dit dwingende rechthoekige bevloeiingssysteem is voor de Nederlander gemakkelijk te herkennen als een soort waterschap- en polderland. Het heeft in de historie ook de Hollandse tuin een eigen vierkant karakter gegeven.

In Egypte heeft dit oude decentrale systeem pas in de 19e eeuw plaats gemaakt voor een centrale regeling van staatswege naar westers model.

Wij hebben nu het grondmodel van de Egyptische tuin in handen. Rond een rechthoekig reservoir, gevoed door kanalen, staat een rand bomen, eigenlijk een boomgaard, van palmen en vijgen en andere nuttige bomen. Het reservoir is verzonken en omgeven door papyrus, gevuld met waterlelies, en bevolkt door vissen en watervogels.

Deze kunstmatige boomgaard cum vijver ligt, anders dan vandaag, nog in een machtig natuurlijk landschap. Zij wordt daarom beschermd door muren, die helpen de woestijnwind , maar ook de dieren van de wildernis (apen, nijlpaarden) buiten te houden. Deze muren hadden opvallende toegangspoorten. Akkers hadden bij mijn weten anders dan tuinen geen muren.

De oude Egyptenaar beschreef de tuin wel als “een kamer van bomen”. Deze tuinvorm als een soort binnen-park kan eindeloos vermenigvuldigd worden,met alle respect: als een verzameling kijkdozen.

Dit model valt goed te zien in de ideale stad van Achnaton, Amarna/Achentaten, het is een geheel van avenues, tempelvijvers en paleistuinen. Met beperkte maar bewuste zichtlijnen en uitkijkpunten over vijvers en onder bomen.

 

  1. De tuiniers van dienst

Deze tuinen waren het resultaat van kunde. De Egyptenaren hadden groene vingers. Het was de kunde van tuiniers. Deze was niet wetenschappelijk, maar kwam voort uit ervaring[ii]. Zij was verwant aan de kunde van architecten. De architecten van antieke tempels en paleizen waren tegelijk tuinarchitecten. Soms zijn hun namen en titels bekend. De architect die voor Hatshepsut (reg. 1478 – 1458 V.C.) de grote graftombe aan de over zijde van de Nijl ontwierp, heette Senenmut. Hij wordt ook vermeld als opzichter van de velden en tuinen. Er staat zowel een beeld van hem in Berlijn als in Brooklyn. De hoofdtuinman van Amenophis II (reg. 1472 – 1401/1397 V.C.) heette Sennefer, hij was ook opzichter van de tuinen van Amon. Hij werd geacht er voor te zorgen dat de boomgaarden en vijvers de geurende producten leverden voor offerandes in de tempels. Er staat een beeld van hem in Berlijn. Er is een beeld van nog een andere tuinbaas (Nakht) in het museum voor schone kunsten in Brussel.

De tuinier was een even vanzelfsprekend onderdeel van een staatscultus van de natuur, als de priester. De tuinier had status.

 

The garden of the high official of Amenhotep (Amenophis) III (‘Sennefer’s garden’)

 

From the Tomb of Ipuy at Deir-el-Medina
(N. de Garis Davies, Two Tamesside Tombs at Thebes, The Metropolitan Museum of Art, Egyptian Expedition R. de P. Tytus Memorial Series V, New york, 1927, pl. XXVIII)

 

 

  1. Immateriële aspecten van de tuin

Er zijn ook immateriële karaktertrekken van de oude Egyptische tuin die haar onderscheidden van de moderne. Zij was onderdeel van een religie van de natuur[iii]. Dit onderscheidt haar nog meer van de moderne tuin, dan iets anders. De moderne tuin lijkt zonder wereldbeschouwing. Van uit het Egyptisch perspectief zonder betekenis.

Die betekenis kwam van de cultus van Ra, de zonnegod, en van de cultus van Osiris, de god van de nacht.

 

  1. De cultus van Ra, de zonnegod

Het zou te ver voeren deze religie van de natuur systematisch te beschrijven. Het is alleen doenlijk een paar symbolen te benoemen. Het helpt misschien om een opmerking te vertalen van een directeur van het Egyptische Museum van Turijn, M. Cristina Guidotti. Ik vertaal:

“De blauwe lotus, bij voorbeeld, dit in tegenstelling tot de witte lotus, werd in het Antieke Egypte gebruikt om de karakteristieke vijvers in de tuinen van de rijke ambtsbekleders te versieren. Maar de blauwe lotus had ook andere zeer belangrijke betekenissen… Volgens een van de opvattingen over het ontstaan van de kosmos, zoals ontwikkeld door de oude Egyptenaren, was de wereld ontstaan uit een oorspronkelijke oceaan, Nun genaamd. Uit deze oceaan zou een grote knop van de blauwe lotus zijn opgerezen. Uit deze knop zou bij het opengaan de zonnegod Ra zijn geboren, en daarmee het leven op aarde.

Deze associatie met de zon werd gesuggereerd door de waarneming dat de bloem van de lotus zich iedere dag opent bij zonsopgang en zich sluit bij zonsondergang. Dit maakte de lotus tot een voorbeeld van de dagelijkse dood en wederopstanding van de zon, en dus van het leven zelf, ook voor de gestorvenen. Daardoor kreeg de blauwe lotus een bijzondere rol in de dodencultus, en symboliseerde het vermogen van herrijzenis uit de dood. Daarom zien wij op de muren van de Egyptisch tomben en op gedenkstenen mannen en vrouwen bezig te ruiken aan de lotus, in de hoop door de geur weer tot leven te komen.” [iv]

Einde citaat.

Ik moet bekennen door deze toelichting anders te zijn gaan kijken naar de talloze lotusknoppen afgebeeld op de tempelmuren, geplant in vijvers of rondgedragen in processies.

Terzijde. Wat hier lotus werd genoemd, was in feite een boven het water oprijzende waterlelie. De witte Aziatische lotus is pas later in Egypte geïntroduceerd[v].

 

  1. De cultus van Osiris

Als de zon in de middag afneemt en de waterlelie, waaruit Ra geboren werd, zich sluit, zou men zich een leegte kunnen veronderstellen. De dag als iets positiefs verandert in de nacht als iets negatiefs. Zo niet in de natuuropvatting van het Oude Egypte. Als de bloem sluit, neemt Osiris als god van de nacht de macht over van de zonnegod Ra. In de nacht heerst Osiris, als het spiegelbeeld van Ra. Osiris werd geboren uit de schoot van de nacht, de godin Nut. Die trouwens iedere dag de zonnegod in het westen opslikte en in het oosten weer baarde.

De onzichtbare wereld van Osiris stond niet alleen voor de nacht, maar ook voor de dood. Osiris wordt vaak voorgesteld als gestorven, wachtend op zijn herrijzenis. Een ieder, ook de meest machtige, zou in de nacht van de dood verdwijnen. Maar kunnen herrijzen en voortleven in het rijk van Osiris, uit het zicht, maar niet uit het hart. In het hiernamaals zouden de overlevenden in ruste kunnen genieten van hun tuinen. Mits de nodige zorg jegens hun nagedachtenis in acht werd genomen.

 

Er was meer aan de hand dan de zorg voor de mens alleen. De natuurbeschouwing van de oude Egyptenaren omvatte de hele natuur met haar planten, dieren, processen en constellaties.

Alles was tijdelijk. De zon en de maan verdwenen en het was niet zeker dat zij zouden terugkomen. Men diende hen ritueel bij te staan. De Nijl zwol aan, overvloeide haar oevers, en trok zich terug. Het was niet zeker dat zij zou terugkomen, wat ze soms ook jarenlang niet deed. Ook het land Egypte zelf, bestaande uit 42 provincies (nomen), was als geheel tijdelijk en onderhevig aan de algemene dreiging van chaos en ondergang.

Alleen als de juiste omgang met de sterfelijkheid van de natuur, haar tijdelijkheid, werd gekend en werd omgezet in een cultus van resurrectie, zou de wereld in harmonie blijven en voortgaan.

Het meest manifest was dit in de jaarlijkse cultus van de herrijzenis van Osiris, die zowel de terugkeer van de Nijl als het voortbestaan als van Egypte moest mogelijk maken. Osiris werd in deze cultus voorgesteld als uiteengevallen in 42 lichaamsdelen, de provincies vertegenwoordigend. In een jaarlijkse ceremonie werden potten water uit al deze provincies bijeengebracht en Osiris als het ware hersteld en tot herrijzenis gebracht.

In de tuin kwam de cultus van Osiris op twee manieren binnen: via de tombe en de vijver. Door de tombe werd de tuin als begraafplaats tot sacraal centrum voor de persoonsgebonden rite van de herrijzenis.. Tevens werd de vijver de plaats waar jaarlijks de boot van Osiris met een afbeelding van de overledene overvoer naar het hiernamaals[vi].

 

  1. De groene mummie

Groen was de kleur van Osiris .Op muurschilderingen kleurt zijn gezicht groen. Er was zijn symbolische mummie, het centrum van deze rite, gevuld met nijl-slib. Daarin werden gerstekorrels geplant die in enkele dagen zouden ontkiemen en de mummie groen maken. In de graven van Farao’s zijn dergelijke symbolische mummies, gevuld met aarde en bedekt met gestorven planten, teruggevonden.

Centraal in de natuurreligie van het Oude Egypte was iets wat in ons wetenschappelijke wereldbeeld niet past, namelijk dat de mens als onderdeel van de natuur medeverantwoordelijk was voor het in standhouden daarvan tegenover de onderliggende entropie van elk proces.

 

  1. Het veer

Het water was het hart van de Egyptische tuin, zoals de Nijl het hart was van het land. Het water verbond Nijl en tuin. Maar het water was ook, zoals iedereen weet die het land wel eens bezocht, een draagvlak voor vervoer. In de oudheid voeren op deze waterweg schepen van papyrusbundels.

Eenmaal per jaar rees het watervlak op en verzwolg de oevers, en liet alleen eilanden over, als terpen, waarop de mens zich terugtrok. Dan was de boot het enige middel van contact. Er kon qua ervaring geen groter contrast zijn dan tussen het volk van het moeras en het volk van de woestijn. Het woestijnvolk noemt de kameel of de dromedaris het schip van de woestijn. Het is begrijpelijk dat de boot, de bark van papyrus, uitgroeide tot het symbool van het leven voor het volk van de rivier.

De levensbark kon het leven overdag symboliseren zowel als het leven in de nacht. Overdag stuurde de zonnegod Ra in twaalf etappes het zonneschip langs de hemel van oost naar west. In de nacht zette in het rijk van Osiris het levenschip in twaalf etappes de terugtocht in. In deze cirkelgang liep de bark steeds gevaar te verzinken in de chaos, gesymboliseerd door een slang, maar was ook onderdeel van de orde van het wereldbestel, gesymboliseerd door de godin Maat.

Misschien is het land aan de overkant van de levensdag nog het beste te symboliseren door een eiland, omgeven door de onzekerheid van het water. In elk geval behelsde het scheppingsverhaal van Osiris dat uit het water een eiland oprees waarop Osiris werd gebaard, te midden van tamarisken.

De papyrusboot bracht de god naar zijn tempel, de farao naar zijn rustplaats, de mens naar het hiernamaals. Als een veerboot die een rivier oversteekt. Deze boot kan worden geroeid of voortgetrokken.

In de tempeltuinen van goden, bij de laatste rustplaatsen van farao’s, in de tuinen van tombes van particulieren, was water aanwezig als vijver, maar ook als oever, als kade van een kanaal. Op die kade arriveerde het leven in de dood, als beeld of als mummie, in een papyrusboot, getrokken of geroeid zoals op sommige afbeeldingen te zien is.

Het leven reikte als het ware zover als het water de veerboot droeg.

Tomb of Rekhmire (https://egyptsites.wordpress.com/2009/02/07/tomb-of-rekhmire-tt100/)

 

  1. De tuin als symbool van het Rijk en als Hortus botanicus

Behalve het religieuze is er ook het wereldlijke streven.

Ik heb vermeld dat in vrijwel alle vijvers de waterlelie voorkwam gecombineerd met een rand van papyrus. Waarom? Zij symboliseerden de blijvende eenheid van het faraonische rijk. Het rijk bestond uit twee delen. Het oude boven-Egypte werd gesymboliseerd door de blauwe waterlelie, het noordelijke beneden-Egypte door de papyrusplant. Beide planten waren onderdeel van de tuincultuur en zijn nu praktisch uit het natuurlijke beeld van Egypte verdwenen. De papyrus geheel, terwijl de blauwe lotus nog wel in de Nijldelta voorkomt in het moeras van Fayyum.

Niet alleen papyrus en waterlelie waren uitheems. Er was veel belangstelling voor planten van buiten het rijk. Vooral als zij bijdroegen tot de eredienst in de vorm van wierook en mirre. Hatshepsut (1507 – 1458 V.C., reg. 1478 – 1458 V.C.) staat erom bekend dat zij een expeditie over land en zee liet uitrusten om op de kust van Punt, in het huidige Somalië, wierookbomen te vergaren die zij daarna liet planten in Karnak bij de tempel van Amon. Zo slaagde zij erin “Punt in mijn huis” te realiseren, zoals zij zegt op een inscriptie. Dit dertigtal bomen was niet alleen geurrijk maar ook schaduwrijk. Op een fries ziet men koeien onder de bomen grazen. Haar opvolgers lieten nog honderden wierrook bomen overbrengen.

De behoefte om planten uit andere landen bijeen te brengen was algemeen onder farao’s. En strekte zich in principe uit tot aan de grens van de bekende wereld. Thutmosis III (reg. 1479 – 1425 V.C.) hield vijf expedities van militaire aard in Syrië. Na zijn expedities liet hij voor zijn tuin tientallensoorten exotische bomen en planten uit het Nabije Oosten verzamelen. Maar ook liet hij een catalogus van deze verzameling op steen afbeelden. Het gaat om bomen en planten, grotendeels modern gedetermineerd. Men dient deze Faraonische tuin te zien als voorloper van de hortus botanicus.

Dit voorbeeld van verzameltuinen die de hele bekende wereld bestreken werd nagevolgd door Assyrische en Perzische heersers, zoals blijkt uit inscripties en geschriften.

   

Le jardin des pharaons, Esther Wolff & François Felber, Infolio (Musée & jardins botaniques), Lausanne 2016 blz. 4-5


  1. Nalatenschap

Deze tuincultuur heeft zeer vroeg bestaan en zeer lang. De oudste door archeologen opgegraven Egyptische tuin dateert van 3850 jaar geleden..

Toen Troje belegerd werd of toen Homerus eeuwen later daarover berichtte bestond zij al meer dan duizend jaar. Als later Herodotus studies maakt van de bekende wereld, reist hij naar Thebe en Memphis, om met schriftgeleerden van gedachten te wisselen over de herkomst van goden en de oorsprong van de Nijl. Hij geeft een levendige beschrijving van Egyptische tuinen.

Als Alexander de Grote tussen de Nijldelta en de Middellandse Zee Alexandrië sticht, heeft de cultuur nog bijna een millennium voor de boeg. Het is ondenkbaar dat deze cultuur van grote ouderdom en prestige geen invloed zou hebben uitgeoefend op de omgeving en haar tuinen[vii].

Maar wat is de invloed naar het Noorden, naar Europa? Dit is vragen naar het effect rondom de Middellandse zee, door de oude Egyptenaren het Grote Groen genoemd[viii].

(In het algemeen was Egypte van oudsher een land dat handel dreef met de overkant van het Grote Groen. Door handel en veroveringen werd het een immigratieland, van grote etnische diversiteit. Eenmaal in Egypte werden de nieuwkomers opgenomen in de eeuwenoude cultuur van het Nijldal. Uit de bijbel kennen wij het voorbeeld van Jozef, de Syrische Egyptenaar uit het boek Genesis, die zijn vader Jacob laat balsemen op Egyptische wijze en zelf ook gebalsemd wordt.)

Als oudste voorbeeldige tuincultuur zoog Egypte misschien meer naar zich toe aan planten en plantenkennis dan dat het deze verspreidde. Pas in de Griekse tijd wordt de bibliotheek van Alexandrië een botanisch en medicinaal centrum voor de hellenistisch wereld.

Als Egypte daarna integraal onderdeel wordt van het Romeinse rijk komt het tot vergaande imitatie. De Keizers Augustus en Hadrianus bouwen zich beiden een Mausoleum in Rome als waren zij Farao’s. Het graf van Hadrianus (nu de Engelenburcht) was aanvankelijk een groene heuvel. Beide mausolea waren met bomen beplant.

Afbeeldingen van vertier op de Nijl worden populair. Grote verzamelaars van botanische kennis als Plinius de Oude integreren vanzelfsprekend de flora van Egypte. Rome opent zich voor de tuin[ix].

 

  1. De andere Griekse traditie

Toch bleef er een fundamenteel verschil in tuincultuur tussen het Zuiden en het Noorden van de Middellandse zee. Het grootste verschil in de ontwikkeling van de tuincultuur in Griekenland tegenover die van Egypte lag in de bijna onzichtbare achtergrond. De Grieken werden gevormd door de natuurfilosofie van Ionië, de Egyptenaren door een Afrikaanse natuurreligie. De Grieken beschouwden de wereld, analyseerden haar, probeerden haar te begrijpen. De Egyptenaren namen deel aan de natuur, onderhielden haar, vergoddelijkten haar in riten.

In de Egyptische stad waren tuinen centraal. De Griekse cultuur had nauwelijks een stedelijke tuincultuur. De tuinen zouden zich buiten Athene ontwikkelen rondom heilige plekken. Deze tuinen liggen bij gedenktekens, maar worden niet langer beheerd door priesters. Zij markeren de verschuiving van natuurreligie naar natuurwetenschap.

Ik wil eindigen met twee vergelijkingen van Athene met het Antieke Egypte.

Voor mij is het meest intrigerende voorbeeld van overeenkomst de tempel van Hephaistos, de oudste tempel van de Agora. Hephaistos was de god van de smeden en de pottenbakkers en de beeldhouwers. In Egypte werd hij onder de naam Ptah beschouwd als de schepper van de mens. Zijn naam klinkt nog door in het Griekse woord Egypte.

Deze tempel ligt dicht bij de kerameikos, de wijk van de pottenbakkers. De tempel werd gesticht in het midden van de vijfde eeuw voor onze jaartelling, omstreeks de tijd dat Herodotus de priesters van de tempel van Hephaistos in Memphis raadpleegde. De tempel is steeds met heilig ontzag ontzien door vijanden van Athene en daarom nog steeds intact.

De tempel lag en ligt in het groen. Zij heeft net als een Egyptisch heiligdom een kraag van bomen gehad waarvoor tientallen gaten van 1 kubieke meter in de omringende rotsgrond zijn uitgehakt.

Dit geheel zou als heilig woud begrepen zijn en niet misstaan hebben in de vallei van de Nijl .

Het meest intrigerende voorbeeld van verschil lag in Athene buiten de bebouwde kom. Mentaal was lang binnen de polis geen ruimte voor groen. Wel waren er de buitenstedelijke tuinen van de filosofen. De tuin van Epicurus was de meest bekende; zelf had hij als bijnaam “de filosoof van de tuin”. Aristoteles had een tuin, zoals zijn leerling de plantkundige Theophrastus. Ook de tuin van Plato bevond zich buiten de muren van de stad, niet ver vandaar. En wel in een bos gewijd aan de held Hekademos. Van Hekademos is in 1955 de woonplek teruggevonden. Deze heilige tuin van Hekademos leeft in ons spraak gebruik voort als “Akademie”.

In die omgeving herinnerde tot voor kort aan de academie van Plato een olijfboom, een bezienswaardigheid van 2400 jaar oud, vertelde men in Athene. In 1976 reed een stadsbus eroverheen en de boom begaf het voorgoed. Zo verdween ons laatste levende contact met deze eerbiedwaardige oudheid. In 2013 ontdekte men dat tijdens de economische crisis iemand het reusachtige wortelstelsel had opgestookt als brandhout.

We kunnen misschien in onze tijd iets leren van Egypte qua aandacht voor de levende natuur.

En ook ons bezinnen op onze band met het verleden.[x]

 

Literatuur

  1. Jan Assmann
    Religion und kulturelles Gedächtenis
    H. Beck, München 2000
  2. Marie Luise Gothein
    Geschichte der Gartenkunst
    Eugen Diederichs, Jena 1926
  3. Nigel Hepper
    Pharaoh’s Flowers; The Botanical Treasures of Tutankhamun
    Royal Botanical Gardens, Kew London 1990
  4. Erik Hornung, translated from the German by John Baines
    Conceptions of God in Ancient Egypt; the One and the Many
    Cornell University Press, New York 1996
  5. Maurizio Martinelli
    Il giardino nel Mediterraneo antico; Egitto, Vicino Oriente 3 mondo ellenico
    Angelo Pontecorboli Editore, Firenze 2012
  6. Michael Pollan
    Mijn Tweede Natuur: leven met een weerbarstige tuin
    Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen 1997
  7. John Ray
    Reflections of Osiris; Lives from Ancient Egypt
    Oxford University Press, New York 2002
  8. Jeffrey Spier, Timothy Potts, Sara E. Cole, editors
    Beyond the Nile: Egypt and the classical world.
    Paul Getty Museum, Los Angeles 2018
  9. Stevenson Smith
    The Art and Architecture of Ancient Egypt
    Penguin Books Ltd, Middlesex 1958
  10. André Wiese & Christiane Jacquat
    Blumenreich, Wiedergeburt in Pharaonengräbern
    Antikenmuseum Basel & Sammlung Ludwig, Basel 2014
  11. Alix Wilkinson
    The garden in Ancient Egypt
    Rubicon Press, London 1998
  12. Esther Wolff & François Felber
    Le jardin des pharaons
    Infolio (Musée & jardins botaniques), Lausanne 2016

 

Noten

[i] Marie Luise Gothein: Geschichte der Gartenkunst. Nog steeds een pionierswerk van mondiale tuingeschiedenis. Zij eist voor Egypte die voortrekkersrol op.

[ii] Michael Pollan, Mijn Tweede Natuur: leven met een weerbarstige tuin. Een moderne reflectie op de omgang met de natuur door de tuinierende mens.
[iii] Erik Hornung, translated from the German by John Baines Conceptions of God in Ancient Egypt; the One and the Many. Erik Hornungs waarschuwende betoog tegen teveel monotheïstische projectie op deze oude religie
[iv] Maurizio Martinelli: Il giardino nel Mediterraneo antico; Egitto, Vicino Oriente e mondo ellenico. blz. 7-8

[v] F. Nigel Hepper, Pharaoh’s Flowers; The Botanical Treasures of Tutankhamun. Een waardevolle introductie tot de voornaamste  Egyptische tuinplanten in de tijd van Tutankamon.

[vi]  André Wiese & Christiane Jacquat, Blumenreich, Wiedergeburt in Pharaonengräbern. De catalogus van een tentoonstelling, die voorzichtig maar consequent de tuin als topos voor het wederopstandinggeloof duidt.

[vii] Marie Luise Gothein: Geschichte der Gartenkunst blz. 3

[viii]  Jeffrey Spier, Timothy Potts, Sara E. Cole, editors, Beyond the Nile: Egypt and the classical world.

[ix] Maurizio Martinelli: Il giardino nel Mediterraneo antico; Egitto, Vicino Oriente e mondo ellenico. Vooral voor de overgang van heilig bos naar tuin in de prehistorie van Italië.

[x] Jan Assmann: Religion und kulturelles Gedächtenis.