Toespraak door Adriaan van der Staay op 17 oktober 2007 tijdens een bijeenkomst van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen en de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam.
Vraag en antwoord
De vraag die de directeur van de Rijksakademie mij stelde, was algemeen en niet eenvoudig. Wat valt er te zeggen over de plaats van de kunst in deze tijd? En wat zou dat kunnen betekenen voor de politiek?
Het opstel over De verbeelding van de emotie was daarop mijn verkennende, eerste antwoord. Daarin probeerde ik aandacht te vragen voor de emotionele context en functie van de hedendaagse kunsten. In het komende half uur zal ik niet proberen de argumenten samen te vatten die in het opstel worden gegeven. Eerder zal ik in dit tweede antwoord proberen enkele lijnen door te trekken, die relevant lijken voor de dialoog tussen kunsten en wetenschappen.
Zoekrichtingen
Als men zich bezint op de plaats en het belang van de kunsten in deze tijd, dringt één antwoord zich op. Er is een economische plaats en een economisch belang. Over het belang van economische ontwikkeling lijkt, ondanks wereldwijde verschillen in cultuur, iedereen het eens te zijn. De economische betekenis van de kunsten was dan ook onderwerp van verschillende nota’s van het vorige kabinet. Het is de vraag of daarmee alles, of zelfs maar het meeste, is
gezegd.
Uit de geschiedenis van de kunsten komt een ander, meer filosofisch antwoord. Plaats en belang van de kunsten worden in verband gebracht met het begrip schoonheid. Deze esthetische benadering heeft een lange staat van dienst. Zij heeft geleid tot een academische beoefening van de esthetica. De esthetica stelt allerlei terechte vragen, zoals schoonheid: wanneer en voor wie. Maar een open vraag blijft: is schoonheid voor onze tijd wel een doorslaggevend
argument?
Er is een ander antwoord denkbaar, dat van de kunst als troost. In het begin van de negentiende eeuw was het vrij vanzelfsprekend een opbeurende, stichtende functie aan de kunsten toe te dichten. Vandaag is van deze theorie weinig meer over. Niettemin is er een hardnekkige praktijk. Ziekenhuizen worden van binnen met kunst “gehumaniseerd”. Tuinarchitecten krijgen opdracht om bij ziekenhuizen therapeutische tuinen aan te leggen. Ook op het kapittel van de dood vertoont de kunst als troost hardnekkigheid. Er zijn weinig uitvaarten zonder muziek. Bij moderne rouwadvertenties lijken poëzie of eigen rijm nooit ver weg.
Kunst maakt gevoelens bekend, schept verbondenheid, biedt op een mysterieuze manier steun. Het therapeutische argument geeft in principe uitzicht op een levende behoefte aan kunsten.
Toch is het therapeutische argument beperkt. Om algemeen te gelden zou er een brede behoefte aan genezing moeten bestaan of een lijdensfilosofie de cultuur moeten dragen.
Een sombere kijk op het bestaan is niet langer kenmerkend voor onze cultuur. Hedendaagse kunsten bieden naast troost en schoonheid ook een celebratie van het leven, van de natuur, van de erotiek, van de menselijke komedie.
Het moet mogelijk zijn een bredere noemer te vinden dan troost of schoonheid alleen, gezien de enorme omvang van het publiek en de grote variatie aan kunsten.
Zoekend naar deze verbindende factor kwam ik uit bij de emotie. Het kwam mij voor dat de verbeelding van de emotie in onze tijd een belangrijk kenmerk is van de kunsten. En dat emotie een belangrijke verklaring vormt voor de band tussen kunstenaar en publiek. En dat deze tijd behoefte heeft aan verwerking van emotie. Ik mag deze wat abrupte stellingen misschien beginnen toe te lichten met een casus.
Die casus heet Reve. Uit eigen ervaring, die bepaald niet alleen de mijne was, weet ik dat Gerard Reve een singulier en moeizaam mens was, die controverses niet meed. Ondanks deze excentriciteit kan men hem met recht een plaats geven in het hart van de natie. Waarom? Ik denk, dat Reve sinds De Avonden het emotionele tekort bij zichzelf en bij zijn omgeving heeft verkend. Zijn kunst was het om voor de hedendaagse lezer emoties bloot te leggen en te emanciperen. Ouderdom en eenzaamheid, liefde en dood, de ouders of het Opperwezen, het zijn emotionele zaken die ieder aangaan. Hij was een meester van de pseudo-plechtige gemeenplaats, maar men zou zijn kunst geen recht doen als men hierin alleen postmoderne ironie hoorde. Hij nam de gedeelde emotie ernstig en kon mede daardoor tot publiek schrijver worden.
Het is interessant Gerard Reve te contrasteren met Karel van het Reve. De een koos de weg van de emotie, de ander die van de ratio.
Gevoel en verstand
De betekenis van emotie is, ook als men haar alomaanwezigheid zou erkennen, bij voorbaat omstreden.
De oorzaak van deze twijfel ligt in de aanwezigheid van een concurrent: het intellect. In de geschiedenis van de Europese cultuur is het verstand een vaste tegenspeler van het gevoel. Soms is het verstand een vijand van het gevoel, soms het gevoel een vijand van het verstand.
Gevoel en verstand wortelen beiden in een beleving van de werkelijkheid. Maar de werkelijkheid wordt op onderscheiden manieren ervaren. Enerzijds als iets dat men bewust doorziet en beheerst, anderzijds als iets wat men intuïtief meemaakt en ondergaat. Het is niet duidelijk welk bereik eerder is. Veel van wat
de mens ervaart, ondergaat hij als affect, zonder begrip, als pure beleving. Intellectueel gezien blijft daarin iets ongrijpbaars en dus hinderlijks. Het verstand wil doorzien en beheersen maar stuit op de eigen grenzen. Allerlei gevoelens, van angst of aantrekking, of van verwachting of moedeloosheid, blijken buiten het bereik van het intellect te vallen.
Tweezijdigheid te aanvaarden valt onze cultuur niet licht. Voor men het weet is de dubbele ervaring van gevoel en verstand verworden tot een strijd tussen het “mannelijke” verstand en het “vrouwelijke” gevoel, of tussen intellectualiteit en artisticiteit. En voor men het weet ligt het verstand in het centrum en het gevoel aan de rand, en wint, wat sinds Plato het geval is, de intellectueel het van de kunstenaar.
Ik zou willen pleiten voor wat minder behoefte aan hiërarchie en wat meer begrip voor tweezijdigheid in de cultuur. Voor een evenwichtige ontwikkeling van cultuur lijkt de ontwikkeling van het gevoel van niet minder belang dan de ontwikkeling van het verstand.
Sinds onze beschaving het bindende principe van de religie verloor, dat beide elementen bijeen bracht, zij het in een verouderd verband, viel te verwachten dat beide domeinen zich zouden emanciperen. Dit gebeurde tijdens de Verlichting. In dit perspectief is de Romantiek geen concurrent maar een complementaire schepping van de Verlichting te noemen.
Conceptueel zou een beschaving die wel de verlichting van het verstand maar niet de verlichting van het gevoel recht doet, een opstand tegen het verstand kunnen ontketenen. En een strijd tussen gevoel en verstand is niet zonder risico (zoals men in de jaren dertig heeft bemerkt) en kan uitlopen op nieuwe eeuwen, niet van Verlichting, maar van Verduistering. Wij verkeren naar mijn mening weer in zo een crisis.
De taal van de kunsten
Met termen als Romantiek en Verlichting verlaten wij de speculatie en komen terecht bij de historische werkelijkheid. Is de veronderstelde tweezijdigheid van de psyche ook een cultureel feit?
Dit lijkt het geval. In onze beschaving zijn twee talen in omloop, die twee verschillende werkelijkheidservaringen verwoorden. De ene is de taal van de wetenschap, de andere die van de kunsten.
Er is in de werkelijk aanwezige cultuur, om met de woorden van Ernst Cassirer te spreken, naast een conceptual language, een evenwaardig idioom, dat hij poetical language noemt.
Dit is een domein verdeling tussen kunsttaal en wetenschapstaal, die niet op grond van voorafgaande concepten is ontworpen, maar nu eenmaal sinds de 18 e eeuw in de praktijk zo is gegroeid. Er is cultuurhistorisch sprake van specialisatie. Dit dwingt ons de vraag te stellen, waarin beide talen verschillen.
Ik moet bekennen, dat deze vraag, tijdens het schrijven van bijgaand opstel, voor mij toch nog als een verrassing kwam. Ik heb mijn hele leven gependeld tussen kunsten en wetenschappen en daarbij vooral oog gehad voor onderlinge overeenkomsten. Ging het bij wetenschap én kunst niet om onderzoek van dezelfde werkelijkheid? Ging het in beide gevallen niet om het omzetten van onderzoeksresultaten in symbolen, dat wil zeggen in overdraagbare vormen?
Daarbij kwam een persoonlijke voorkeur. Als ik mij bij een bepaalde traditie thuis voel is het die welke uit beide bronnen put. Waarin rede en emotie een verbond aangaan. Zeg in de traditie van Goethe of Thomas Mann. Of, om bij de Duitse letteren te blijven, de onlangs overleden auteur Walter Kempowski. Maar een voorkeur voor zo een synthese kan ook een obstakel vormen om tegenstrijdigheden te zien. Alles bijeengenomen zijn Goethe, Mann of Kempowski geen
wetenschappers, maar kunstenaars. Waarom, waarin verschilt hun taal?
Het probleem is complex. Ik suggereer niet meer dan een richting. De taal van de wetenschappen wordt gekenmerkt door een voorkeur voor logica en causaliteit. Zij doet van haar onderzoek van de werkelijkheid verslag in conclusies die natrekbaar zijn. De taal van de wetenschap bant op grond van deze voorkeur uit wat niet logisch is, wat geen oorzakelijkheid vertoont, wat niet door anderen kan worden geverifieerd.
Wat de wetenschap uitsluit, lijkt mij juist de werkwijze van de kunsten, haar methodiek en idioom te zijn. Dat wil zeggen, i.p.v. de logica deassociatie. In plaats van de oorzakelijkheid de aanvaarding van het raadsel. In plaats van de algemeen geldige conclusie, het persoonlijke gezichtspunt.
Alle drie zijn voor de wetenschapper anathema. Van de associatie, het raadselachtige, de persoonlijke beleving doen nu juist de kunsten verslag in een eigen taal.
Met een verwijzing naar Spinoza kan men de kunsttaal de taal van de imaginatio noemen, naast de taal van de ratio, die van de wetenschap. Voor Spinoza is imaginatio de taal van de profeet, die haar bron vindt in een wonderlijke inspiratie, een teken.
Voor mij is de verbeelding de taal van de hedendaagse kunstenaar, die haar bron vindt in de emotie.
Dit wil niet zeggen dat de ratio niets te zeggen heeft over de emotie of de wetenschap niets over de kunsten. Maar zij vertolken deze niet. Er bestaat omgekeerd een verlokking voor de kunstenaar, namelijk om zijn werkwijze te verwetenschappelijken. Flaubert werd van dit positivisme een slachtoffer, Hij streefde naar een onpartijdig, objectief onderzoek van de werkelijkheid, en belandde daarmee in een soort sociologie van de provincie. Het is niet daarom dat Emma Bovary ons boeit en ontroert.
Als de kunstenaar in persoonlijke taal het mysterie van de werkelijkheid via associaties vertolkt, op grond van emoties, rijst de vraag in hoeverre deze betrokkenheid samengaat met emoties in deze tijd.
Een emotionele volkshuishouding
In de hedendaagse cultuur manifesteren algemene emoties zich, zoals steeds, rond de meest uiteenlopende onderwerpen. Golven van spontane emotie zoeken hun weg naar aanleiding van natuurrampen, epidemieën, sterfgevallen van kunstenaars, zinloos geweld, pedofilie, voetbalwedstrijden en zelfs een referendum over Europa.
Het is banaal, maar niet onwaar, dat de elektronische communicatie de doorgeleiding van deze emoties versterkt. Elchardus, de Belgische socioloog, meent dat wij leven in een dramademocratie. Structuren die emoties traditioneel kanaliseerden, als kerk of politieke partij, lijken daartoe minder in staat. Ook geeft de burger/consument meer dan vroeger zelf vorm aan emoties.
Dit is waar, maar niet het hele verhaal. In de emotionele volkshuishouding vallen niet alleen de groei van de elektronische media en van zelfwerkzaamheid te signaleren. Er is ook een weinig genoemde, maar permanente aanwezigheid van een professioneel element. De kunsten bieden voortdurend onderdak aan spontane gevoelens. Kunstenaars delen deze emoties en zetten ze om in herkenbare en overdraagbare vormen. De kunsten houden de emotie vast. Zelfs in een geïndividualiseerde samenleving, zijn de kunsten, is de verbeelding, bij collectieve emotie present.
Enkele voorbeelden. Recent kwam het vraagstuk van klimaat-verandering tenslotte buiten de congreszalen. En wel in een over de continenten gespreid, muziekfestival, waarover de zon nooit onderging. Deze soort manifestaties, die miljoenen bezoekers en kijkers binden, zijn er voor het gevoel. De vorm werd uitgevonden door kunstenaars uit de populaire kunsten, rond emotionele vraagstukken als AIDS, armoede of rampspoed in Afrika.
Andere kunsten zijn betrokken bij conflicten. Oorlog, burgeroorlog, guerrilla, terrorisme geven overvloedig stof voor gevoelsmatige verwerking in films. Men signaleert met respect de betrokkenheid van fotografen bij talloze conflicten.
Ook de literatuur ontbreekt niet. Wie had een paar jaar geleden gedacht dat een boek over Afghanistan, De Vliegeraar van Khaled Hosseini, in de hele wereld bovenaan zou staan aan op de lijst van meest gelezen boeken? Een kamerlid, dat over Afghanistan spreekt, heeft zo niet alleen technische voorlichting ter beschikking, maar ook emotionele toegang tot Afghanistan.
Als emotionele doorblik vergelijkbaar, maar op kleinere schaal, speelt het boek Damsko van Hasan Bahara zich af, namelijk Amsterdam. Hij beschrijft de morele apathie van scholieren. Men weet na lezing voorgoed hoe het toegaat bij het vermoorden van dat symbool van onze samenleving: de winkelier.
De beeldende kunsten. Vele voorbeelden zijn te noemen. Een enkel woord over de illustraties bij het essay. Zij betreffen werk van een tiental jonge, vaak buitenlandse kunstenaars. Zij verbleven in de laatste jaren op de RABK. Om de reproducties beter toegankelijk te maken zijn verklarende teksten toegevoegd. Verrassend vaak blijken de tien kunstenaars gevoelsmatig bij actuele vragen betrokken.
Waarom zouden activiteiten van kunstenaars in een samenleving van individuen een bindend element vormen? Het antwoord is eenvoudig. De kunsten maken van een massa individuen een emotioneel publiek. Soms een publiek van weinigen, soms van velen, maar een publiek. Een publiek is geen massa.
Het festival, typerend voor de hedendaagse cultuur is schepping van een lokaal publiek, zoals een Italiaanse kunstcriticus (Achille Oliva Bonito) opmerkte.
Een crisis binnen de rationele cultuur
Is het urgent de vraag naar gevoel en verstand vandaag aan de orde te stellen?
Dit hangt in hoge mate af van de context. Het hangt ervan af hoe men de huidige culturele situatie beoordeelt en of men de toekomst met optimisme of pessimisme tegemoet ziet.
Het komt mij voor dat een aantal uitdagingen in onze cultuur dringend om antwoord vraagt. Ik zou deze verschijnselen willen typeren als irrationeel en willen spreken van een crisis binnen de rationele cultuur. Het lijkt of Europa omtrent haar reactie in grote onzekerheid verkeert.
Een rationele cultuur is, boud gesteld, typerend voor het moderne Europa. Wetenschap en techniek vormen de voornaamste stuwende krachten. Innovaties worden daar verwacht. De min of meer rationele modellen van markt en democratie reguleren economie en politiek. Het streefbeeld van deze rationele cultuur ontstaat uit een samenspel tussen homo economicus en homo democraticus. Het moderne idool is de burger-consument. Idealiter moet de burger zoveel mogelijk participeren en consumeren.
Dit mensbeeld werd in de 19e eeuw voorzien door zo verschillende commentatoren als Hegel, Tocqueville en Nietzsche.
Hun analyse van deze moderne cultuur werd in 1992 in optimistische zin geactualiseerd door de Amerikaan Fukuyama. Zijn analyse werd in 2006 in pessimistische toonzetting bevestigd door de Europeaan Sloterdijk. Beide auteurs kunnen bogen op een breed gehoor.
De cultuur van de redelijke mens lijkt dus zowel consistent als succesvol. Niettemin kent zij momenteel aanzienlijke twijfel aan zichzelf. De Franse commentator Dominique Moïsi tekende onlangs een emotionele kaart van de wereld. Europa vormde bij hem om diverse redenen het continent van de angst.
Aan dit basale gevoel van vrees dragen volgens mij sterk bij frontale aanvallen op de moderne cultuur. Zij komen uit zeer verschillende richtingen, maar hebben gemeen dat zij de moderne beschaving verwerpen. In het essay heb ik deze verwerpingsbewegingen samengevat onder het hoofdje rejectionisme.
De verwerping van het ideaalbeeld van de redelijke burger-consument komt zowel van binnen als van buiten. Ik zou vijf verschijnselen willen noemen.
Allereerst heeft Europa te maken met een diffuus maar chronisch vandalisme van onderop. Enzensberger beschreef in 1993 dit fenomeen als een “moleculaire burgeroorlog”. En inderdaad kon men de opstand in de Franse voorsteden van 2005 zien als een samenballing van microcriminaliteit ten koste van de burger-consument, wiens statussymbool, de auto, in vlammen op ging.
Vervolgens en minder diffuus is er het terrorisme, in de vorm van georganiseerde bomaanslagen door migranten. Migranten die zich in eigen land overbodig, en in Europa vreemd voelen. De aanval op de Twin Towers werd in Europa in migrantenmilieu voorbereid. Baudrillard heeft in zijn krantencommentaar na deze aanslag gewezen op het symbolische karakter ervan. Inderdaad is het wereldhandelscentrum geen verkeerd gekozen symbool voor onze cultuur.
Twee andere vormen van verwerping komen van buiten. De Europese cultuur wordt geconfronteerd met nieuwe invoer van conservatieve religie.
Voorop gaat de voortschrijdende Amerikanisering van Europa. Zij brengt onvermijdelijk verouderde praktijken en opvattingen met zich mee. De beschamende discussie over Darwin is zo een importartikel.
Evenzeer van buiten komt een conservatieve Islam, die botst met Europese kunst en wetenschap.
Tenslotte verdient een structurele factor vermelding. De Kerk van Rome volgt standvastig een conservatieve koers. Sinds een eeuw terug de encycliek Rerum Novarum werd uitgebracht, is het Vaticaan niet wezenlijk van gedachten veranderd, dat de moderne samenleving een gevaar vormt.
Gebruikt men het rationele hoofd, dan valt te concluderen dat Europa weer eens staat voor een beslissend moment. Het moet zich mentaal mobiliseren om het hoofd te bieden aan een afwijzing van de moderne cultuur, haar meest eigen product. De moderne cultuur, met haar redelijkheid, haar wetenschap en techniek, haar marktdenken en haar democratie, haar ideaal van de burger-consument. Het alternatief voor mobilisatie is, zoals blijkt, angst.
Naar mijn mening kan het verstand alleen het antwoord niet geven. Tegenover het rejectionisme is ook een emotioneel antwoord aan de orde van de dag. De irrationele basis van de verwerpingsbewegingen, of ze nu uit apathie, toorn of conservatisme voortkomen, maakt een irrationeel antwoord nodig. Het legt in
de Europese reactie een emotioneel tekort bloot en doet de vraag stellen naar de plaats en het belang van de emotie in onze cultuur.
Het kan niet toevallig zijn dat de kunsten in de frontlinie staan van de uitingsvrijheid en kunstenaars tot de eerste slachtoffers behoren.
De Twin Towers zijn voor onze tijd wat de ondergang van de Titanic voor de twintigste eeuw was, een monumentale waarschuwing omtrent de kwetsbaarheid van een rationele en technische cultuur.
De eigenaardigheid van het kunstbedrijf
De kunsten mogen vooraan staan als vormgevers aan emotionele reacties, als beroepsgroep of als bedrijf vormen zij bijna een anomalie. Ondanks alle pogingen het kunstbedrijf te zien als creatieve industrie, als onderdeel van een rationeel georganiseerd productieproces, dat investeerders en managers beheren kunnen, blijft het product afhankelijk van individueel talent. Zonder individuele kunstenaars, en hier is bepaald niet alleen de grote kunstenaar bedoeld, komt uit het kunstbedrijf geen overdraagbare emotie voort. Voor de emotionele communicatie van mens tot mens heeft het publiek, ook het grote, een fijn zintuig. Een kunstwerk blijft ondanks alle industriële reproductie en massadistributie in origine een ambachtelijk product. Geen populaire muziek en geen klassieke, geen film, geen boek of geen beeldende kunst, of iets van individuele emotie bereikt haar individuele bestemming. Pas daardoor kan publiek ontstaan.
Men kan misschien zeggen, dat dit ook voor de wetenschappen geldt, dat het intellectuele werk een ambachtelijk karakter heeft. Maar taal en werk van de wetenschap lijken minder persoonsgebonden, dan die van de kunsten.
Het persoonsgebonden karakter van het kunstbedrijf maakt de kunsten tot een soort van Fremdkörper in een economisch denkende maatschappij, waarin de factor arbeid niet populair is. Er is iets archaïsch en mysterieus in een bedrijfstak die geheel afhankelijk blijft van persoonlijk talent.
Voor de Kerk van Rome is dit geen onbekend probleem. Als rationele organisatie van het geloof heeft zij wegen gevonden haar heiligen in te passen. Weliswaar leek de vorige Paus zich toe te leggen op een massaproductie van heiligen, maar het bleef ook onder zijn leiding toch een zoeken naar individuele wondermensen.
Mijn visie leidt ertoe dit wonderlijk karakter van de kunsten te aanvaarden. Meer nog dan bij de religie is men afhankelijk van persoonlijk talent. Het is realistisch de kunsten als een ambacht te zien, met een emotioneel product, dat zich goeddeels aan rationele berekening onttrekt.
Cultuurpolitiek
Hoe dienen de twee matadoren van deze tijd, homo economicus en homo democraticus, om te gaan met een emotioneel ambacht, afhankelijk van personen?
Welk model kan richting geven aan hedendaagse cultuurpolitiek?
Ik meen dat men het dichtst bij een werkelijkheidsgetrouw model komt als men de kunsten beschouwt als een meritocratie.
Als meritocratie kan men het kunstbedrijf mogelijk het beste situeren ergens tussen het geheel persoonsgebonden sportbedrijf en het minder persoonsgebonden wetenschapsbedrijf. Maar in alle drie gevallen, sport, kunst en wetenschap, staat het vormen, selecteren en erkennen van talent voorop.
Gesprekspunten
- Men zou er goed aan doen de verschillen tussen wetenschap en kunsten uit te diepen;
- men dient de kunsten als een inhoudelijk verschijnsel te zien, en wel als verbeelding van emotie;
- de kunsten vormen een bindend element in de samenleving door het scheppen van emotionele publieken;
- men dient de onzekerheid rond de moderne cultuur veroorzaakt door het rejectionisme ernstig te nemen;
- als irrationele bewegingen onze samenleving gevoelsmatig belasten, is de reactie van de kunsten van bijzondere betekenis;
- kunsten en wetenschappen zijn beiden gebaat bij een meritocratische politiek.