Diaries and memoirs/Dagboeken en herinneringen Trage vertellingen By/Van

En was de angst weg

(Hoofdstuk XI uit Trage Vertellingen (6))

En was de angst weg. Vergezeld door mijn broertje trok ik terug naar de boulevard waar enkele mensen zich hadden verzameld bij een boom. Daar lag het lijk van een Duitse soldaat, op zijn gezicht. Even later kwam een bakfiets voorbij met een ander lichaam onder een zeil. De benen staken uit onder het zeil en de voeten ontbraken. De bakfiets bleef een tijdje staan en wij liepen verder.

Die middag kwamen wij een stoet volk tegen, aangevuurd door een in mijn ogen reusachtige wildeman die een tafelpoot zwaaide. De groep zwol aan tot enkele tientallen. Er liep ook een man mee met een armband van het verzet, de Witte Brigade. Andere kinderen liepen mee.

De optocht sloeg af in een zijstraat en stopte voor een huis waar een aantal gangmakers de voordeur intrapten en de ruiten aan diggelen gooiden. De woede nam toe, toen er niemand leek thuis te zijn. Er werd niet geplunderd in de zin van gestolen, maar alle huisraad werd naar buiten gedragen en vernield. Ik herinner mij hoe een paar volksvrouwen verhinderden dat iemand iets meenam. Het meeste moeite gaf de piano, die op de eerste verdieping stond en waarvoor een raam moest worden gesloopt om hem naar buiten te werken. Hij viel met een groot misbaar van snaren op de grond.

Tenslotte werd er toch iemand in het huis aangetroffen. Het was een verwilderde bleke man zonder overhemd die door de menigte werd gesleurd naar een muur. Ik vroeg wie dat was. Niemand wist het precies, maar het was een profiteur. Hij zou in de dagen voorafgaande aan het beleg voor woekerprijzen brood hebben verkocht. Hij was een bakker, scheen het. Hij werd tegen een muur geplaatst en de man van de Witte Brigade hield hem onder schot. Ik was ervan overtuigd dat hij geëxecuteerd zou worden. Maar kennelijk durfde niemand het aan, en na veel discussie riep men “Naar het prison, en vertrok met de bakker naar het gevang.

In die eerste uren begonnen steeds meer mensen kleur te bekennen. Zij droegen zwart-geel-rode vaantjes en mouwbanden. Het leek mij ongemakkelijk te worden om geen armband te hebben en bovendien voelde ik behoefte mij te onderscheiden in de meute. Dus kochten wij verf bij een drogist, knipten een stuk laken van mijn moeder in repen, doopten de banen in blauw en rood en maakten er een Nederlandse vlag van. Maar misschien waren onze armbanden daarentegen oranje. Met een vlag aan het huis en armbanden om trokken wij de bevrijde stad weer in.

Soms werden wij bevreemd ondervraagd wat onze armbanden hadden te betekenen.