Ik heb al eens eerder over dit onderwerpje geschreven en zelfs wel iets gepubliceerd. Maar het accent heeft zich verplaatst van Klompé naar de Dood. Als ik opnieuw over mijn herinneringen ga, staat niet langer de minister centraal.
Om opnieuw met de deur in huis vallen: ik was op mijn kantoor toen de ex-minister belde.
Ze zei, Adriaan, je hebt me een nieuwe publicatie gestuurd van je planbureau. Vind je het goed dat ik het boek doorgeef aan de bisschop van Utrecht? Ik zei dat ze die moeite niet hoefde te nemen, ik kon direct de bisschop een extra exemplaar sturen. Nee, zei ze, daar gaat het niet om. Ik vind het zonde om het boek weg te gooien. Maar ik heb geen tijd meer het te lezen. Ik ga dood.
Een moment was ik sprakeloos . Ze zei dat de doktoren haar hadden opgegeven en ze wachtte zelf op het moment dat de Heer haar riep. Intussen dronk ze iedere ochtend op haar ziekbed een goed glas wijn.
Kon ze nog iets voor mij betekenen? Ik zei een portret te appreciëren. O dat is goed, zei ze, alleen de enige foto die ik bij de hand heb is te lelijk; maar onlangs heeft een fotograaf een betere gemaakt en die zal ik laten afdrukken en signeren.
Op de begrafenis zei haar zuster tegen mij bij de condoleance dat ze een foto bij zich had met de opdracht die aan mij te overhandigen, maar dat haar zuster niet meer de gelegenheid had gehad hem te tekenen. Hier was hij.
Ik liet hem inlijsten en hing hem naast mijn bureau.
Haar toon was zakelijk geweest in dat laatste gesprek over de telefoon. Het bracht mij in herinnering een eerder gesprek met haar over de dood. Nu over de dood van de katholieke leider Romme. Het gesprek kan in Belgrado geweest zijn waarheen zij mij plotseling had laten komen om haar te assisteren bij een conferentie van UNESCO. Ik arriveerde tegen middernacht en vond een briefje onder de deur om te melden dat een fles wijn koud stond op haar kamer. Inderdaad stond haar deur aan en het licht scheen er onder. We hadden een lange bespreking.
Tijdens die bespreking vertelde ze mij over het sterven van Romme. Diens dood was zwaar geweest en zij had hem op diens lijdensweg regelmatig in het ziekenhuis bezocht. Telkens verloor hij weer een vermogen, functie of ledemaat, een voet, een been. Ik weet niet of die bezoeken van de jonge politica aan de oude nog beleidsmatige betekenis hadden. Maar wel bleef iets hangen van een gitzwarte dood. Een bezoek aan en donker hol zonder uitgang. Aan een man die ik mij herinnerde in een pak met vest, als zoveel regenten van zijn tijd. En aan het sterfbed een vrouw met een taak.
Ook toen was de toon van Marga zakelijk geweest. De dood was voor deze oud-scheikundige iets objectiefs, als een muur van graniet. Iets godgegevens waarover de mens maar beperkte zeggenschap had.
De zuster van Marga had ik eerder gezien toen de minister mij uitnodigde voor een avondmaal bij haar thuis. Zij woonde met haar samen aan een gracht vlakbij het Binnenhof. Ook een directeur-generaal was erbij, ik weet niet meer wie, van hetzelfde departement. Marga Klompé had een zorgzame kant, haar chauffeurs vertelden mij dat zij hun families bezocht. Het was niet zozeer moederlijkheid als de zorg van een moeder-overste, een christelijke bemoeizucht. Maar waarom zij mij als beginnend ambtenaar aan haar tafel noodde ontging me. Later noemde ze mij eens haar beste ambtenaar. Mogelijk ging het over de Molukkers, waarover wij decennia van mening verschilden. Zij zag het als een zorg probleem, ik dacht aan integratie.
Ze sprak soms met mij af in vertrekken van het bisschoppelijke paleis te Utrecht waarvan zij de sleutel had. Iets van die kloosterlijke adem woei ook door het woonhuis aan de Haagse gracht. Iets onwerelds, als van een non. Ik herinner mij van de maaltijd met haar zuster en de directeur-generaal vooral dat zij het nagerecht aanprees. Ze had het zelf gevonden in een supermarkt om de hoek. “Het schijnt heel bijzonder te zijn”. Het bleek een Mona-toetje in een plastic bakje.
In een wereld die dood is telt de handeling het meest.