Deze beschouwing gaat uit van een praktijkvoorbeeld uit de Nederlandse politiek, vervolgt dan met een raadpleging van Machiavelli, en eindigt met een duiding van het populisme in Europa.
(Inleiding voor het Genootschap De Tomaat, De Witte, Den Haag, 12 mei 2016)
1. Een voorbeeld uit de praktijk
In de jaren negentig vroeg de toenmalige minister-president Ruud Lubbers mij eens in het Torenkamertje aan de Hofvijver: wat is de rol van de politicus? Het was in de zomer, wanneer “de collega’s” weg waren en hij ruimte had voor een beschouwelijk gesprek onder vier ogen.
Mijn antwoord was abstract: de politicus heeft als voornaamste taak de band tussen de besluitvorming en het volk te handhaven. Was dat alles, vroeg hij? Hij was duidelijk teleurgesteld.
Hij zal dat gezien hebben als een overbruggen van tegenstellingen. In zekere zin deed hij dit al en als vanzelfsprekend. Hij was een virtuoos in het overbruggen van tegenstellingen. Hij noemde tegenover mij eens een duister en onwaarschijnlijk compromis in de ministerraad: “een snoepje”. Compromissen sluiten was voor hem niet meer dan het dagelijkse werk van de politicus.
Ik denk dat voor Ruud Lubbers deze brugfunctie niet interessant genoeg klonk. Hij voelde behoefte aan een meer inspirerende taakomschrijving. Hij was tot het sprookje verleid. Hij wilde een inhoudelijk verhaal, dat kon inspireren.
Vermoedelijk is de toenmalige minister-president dit gesprekje vergeten. Maar zijn vraag houdt mij opnieuw bezig: wat is de rol van de politicus in de moderne, democratische samenleving?
Volgens onderzoek staat de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking (zoals in de omringende landen) positief tegenover de democratie. Maar ook staan velen negatief tegenover politici.
2. Een lijn of een driehoek
Misschien mist de bevolking democratisch leiderschap?
Deze term geeft de indruk van een continuüm. Zij schept de illusie dat er iets zou bestaan als een volk waartoe de leider behoort, of een leider waartoe het volk behoort. Maar die relatie is juist ambivalent.
In mijn ogen bestaan ook in een democratie verschillende posities. Er is de politicus en de burger, de gekozene en het volk. Zij zijn tegenpolen van elkaar, geen verlengstukken.
Nu is dat niet onbetwist. Zoals Luuk van Middelaar in zijn interessante boek over Politicide (moord op de politiek, een neologisme van het Franse régicide, koningsmoord) aantoont, is de tweedeling volk en leiderschap sinds lang problematisch. Al eeuwen blijkt het uitbannen van het leiderschap een thema in de politieke filosofie van Europa.
Waarom zouden politici nodig zijn? Kan dat niet beter worden overgelaten worden aan het volk zelf? Is er geen samenleving denkbaar waarin politieke strijd overbodig is?
Anarchistische ideologieën blijken populair, die het leiderschap opheffen door directe democratie, referenda of opiniepeilingen.
De gedachte aan een leiderschaploze politiek ontstond uit de vervanging van de monarchie door de democratie. De koning heeft niet langer het heft in handen, maar de volksvertegenwoordiging. In de volksvertegenwoordiging wordt politiek namens het volk bedreven. Maar hebben in een democratie politici nu een volgende of een leidende rol?
Naar mijn mening is een democratie zonder een of andere vorm van leiderschap op weg naar politieke zelfmoord. Ook in een democratie lijkt leiderschap een voorwaarde, wil zij overleven.
Het moet mogelijk zijn om in de democratie uit te gaan van een model waarin er enerzijds een goed werkend leiderschap bestaat, waarop anderzijds het volk als tegenspeler vertrouwt.
Goed werkend leiderschap, wat is dat? Behalve het volk en de politicus noemde ik in mijn antwoord aan Lubbers nog een derde aspect: besluitvorming. Ik zag de politicus als de schakel tussen de besluitvorming en het volk.
Mijn denkbeeldige weg, dat de politici zich ergens zouden bevinden tussen het besluit en het volk wordt in het mediale tijdperk veel bewandeld. Het besluit zou binnenskamers vallen, de politici verkopen het daarna via de media buitenskamers aan het volk. Dit model lijkt fundamenteel ontoereikend.
Het is enerzijds niet democratisch maar monarchaal, want top down. Anderzijds commercieel in de idee dat de politicus een besluit moet verkopen, zoals een min of meer monopolistisch warenhuis dat zou doen.
Mijn oude rechtlijnige voorstelling van zaken, de trits besluit-politicus-publieke opinie, voldoet bij nader inzien niet. In een democratie is vermoedelijk eerder sprake van een driehoek. Een driehoek van besluit, politici en volk, waarbij zowel volk als politici zich verhouden tot het besluit.
In een democratie wordt het besluit geacht een probleem van het volk op te lossen. Het is daarom van belang het besluit niet te zien als het eigendom van de politicus alleen. Het is zowel eigendom van de politicus als van het volk.
Maar hoewel het besluit van beiden is, gaat daaraan een behoefte vooraf. Anders gezegd, in het hart van het democratische proces ligt een soort lege plek: de afwezigheid van een besluit voor een probleem dat om een politieke oplossing vraagt.
Dit probleemoplossende karakter van de politiek strookt met praktijkervaring, maar wordt weinig onderkend door de academische politicologie. Voor zover ik zien kan zijn in die politicologie vooral vragen omtrent macht, groepsbelang of communicatie aan de orde. Zonder de vraag te stellen waar de politiek toe dient. Men bespreekt de vorm, niet de inhoud, het plaatje, niet het proces.
De politiek maakt soms de indruk van een theoretisch leeg begrip dat toch in de praktijk blijkt te bestaan.
In mijn aangepaste politieke trigonometrie van politicus, volk en besluit, bestaan er voor de politicus twee lijnen: een inhoudelijke naar het probleem zelf, en een andere relationele lijn naar het volk. Hoe dat in de praktijk speelt? Kijken wij nu, na deze eerste vingeroefening over de algemene vraag van Lubbers, naar diens meer concrete vragen.
3. Besluiten of niet
Lubbers polste mij ook over twee concrete problemen, werkloosheid en dienstplicht. Deze problemen waren al op het eerste gezicht qua inhoud niet gemakkelijk oplosbaar. Als democratisch politicus kon Lubbers bovendien voorzien dat hieromtrent op zijn minst problemen zouden ontstaan met de publieke opinie. Het is op dit moment dat het oplossend vermogen van de politicus op de proef wordt gesteld.
Tegenover de publieke opinie heeft de politicus doorgaans een zekere vrijheid. Er staan aan de politicus, tegenover moeilijke problemen geplaatst, wegen open om niets te doen.
De politicus kan in wezen de zaak op zijn beloop laten, bij voorbeeld door het instellen van een commissie van onderzoek of een opdracht aan een planbureau. Een andere is een sprookje te vertellen.
In beide gevallen is voor de politicus succes mogelijk. In het eerste geval bestaat de kans dat tijdens het onderzoek de situatie zich vanzelf wijzigt. In het tweede geval kan het sprookje zozeer wordt geloofd, dat het volk met de situatie vrede heeft. In het eerste geval heeft de politicus geluk, in het laatste geval oogst hij als sprookjesverteller applaus, maar blijft het probleem bestaan.
Een “snoepje” kon voldoende zijn om het volk zoet te houden. Het kruisrakettencompromis had zoiets in zich. Een “snoepje” (het verzoenen van het onverzoenbare) schept een soelaas dat tijdelijk is. In de politiek echter, zei de Generaal de Gaulle, is een week lang. De politicus schept rust en wint tijd voor een toekomstig besluit.
Er kan dus sprake zijn van politiek handelen, als het besluit wordt uitgesteld. Maar de vraag is of er dan sprake is van politiek leiderschap.
Daarom is de aard van het probleem dat om een besluit vraagt van belang. Sommige vraagstukken laten uitstel toe, andere niet.
De dilemma’s waarmee de minister-president mij confronteerde, waren reëel, systematisch, structureel, strategisch, kortom blijvend. Op termijn dringend vragend om een oplossing. Hoewel enig uitstel mogelijk was.
Bezien wij daarom zijn problemen als voorbeelden.
Op de vraag, waar de toekomstige werkeloosheid vandaan kwam, antwoordde ik vijf en twintig jaar geleden, dat kort gezegd het kapitalisme niet uit was op het scheppen van werkgelegenheid, maar op het scheppen van winst. Dit kon tot verschillende resultaten leiden. Soms had het kapitalisme immers op bepaalde momenten en plaatsen wel werkgelegenheid voortgebracht.
Maar de techniek maakte steeds meer vervanging van mensen door machines mogelijk. Mijn veronderstelling was daarbij, dat het kapitalisme nu zou kiezen voor investeren in machines en dat dus iets anders nodig was dan kapitalisme alleen om het probleem van de werkgelegenheid op te lossen.
Dat viel te betwisten, niet alleen tussen politici maar vooral tussen deskundigen, bij voorbeeld van de diverse planbureaus. Maar een prognose zou de behoefte aan een toekomstig besluit niet vervangen.
Wat te doen als het vraagstuk van de werkgelegenheid binnen de huidige praktijk en termen onoplosbaar was? Dan was er geen gereed politiek antwoord voorhanden en iets nieuws nodig, en een daarbij passend nieuw verhaal.
Het siert de minister-president dat hij in principiële termen dacht. Hij hield zich bezig met een vraag die niet alledaagse politiek betrof en waarvan het antwoord zijn democratisch leiderschap op de proef stelde.
Er bestaat een spanning tussen gewone politiek en grote politiek, en tussen de politiek en leiderschap. De vraag stellen was een begin van leiderschap.
Het dilemma tussen winst en werkgelegenheid vond trouwens een zekere parallel in de tweede vraag omtrent de algemene dienstplicht. Ook die had een hoog gehalte van onoplosbaarheid.
Het leger verschafte in de toekomst niet meer voldoende werkgelegenheid aan de gewone man, of anders gezegd het onderste opleidingssegment. Nog anders gezegd, de behoefte van het moderne, hoogtechnische leger, vroeg om hooggeschoold en kostbaar personeel, niet om voetvolk. Het leger zou daarbij wel eens structureel duurder kunnen uitvallen.
Tegelijk was het voetvolk ook de basis van de democratie. Uit de democratie was het idee van het volksleger (zie Zwitserland), uit de Franse Revolutie was de algemene dienstplicht geboren. Boette het leger bij de afschaffing van de dienstplicht derhalve niet aan twee kanten in aan legitimiteit, een ander woord voor populariteit, als het leger zowel minder werkgelegenheid bood aan, als minder gerekruteerd werd uit het volk? Verloor ook de democratie niet aan cohesie als de verdediging ervan niet langer zaak was van het volk maar van een professionele organisatie? Kon het leger ontbeerd worden als een school voor burgerschap?
Beide dilemma’s (winst tegenover werkgelegenheid, efficiëntie tegenover participatie) maken het probleem van het democratisch leiderschap glashelder. De politicus staat dan voor een ongewoon en veelomvattend besluit dat nieuwe visie en nieuwe daadkracht vraagt.
In mijn ogen vervult in een goedwerkende democratie de politiek een probleemoplossende functie, waartoe geen enkele andere collectieve functie in staat is, niet de markt, niet de kerk, niet de rechterlijke macht en niet het uitvoerende apparaat.
Als de democratische politiek deze functie niet goed uitoefent, bij voorbeeld door verlies van zicht op haar taak, door gebrek aan daadkracht of vastloopt in belangentegenstellingen, ontstaat een door de politiek veroorzaakte crisis in de relatie met het volk. Al spoedig dreigt het democratisch leiderschap te wijken voor een populistisch alternatief. Het democratisch proces faalt en dreigt te worden vervangen door een nieuw monarchaal stelsel.
4. Politiek of technocratie?
Ik wil niet afdwalen op het zijpad, dat de politiek ziet als management. Het management is verlengstuk van de uitvoeringsorganisatie. Het technocratisch denken in doelen en middelen is niet onbelangrijk. Het gaat bovendien in de politiek vaak een onheilige alliantie aan met ideologie. Maar het probleem van de technocratie en de politiek is een groot en afzonderlijk probleem.
Alleen een enkel woord hierover, aan de hand van de vraag over de zogenaamde overbodigheid van de dienstplicht.
Voor de technocraten van de overheid was er in zeker opzicht geen probleem. De technocraten van het leger moesten hun bestedingen verschuiven. De technocraten van financiën moesten verhinderen dat deze verschuivingen zouden leiden tot budgetverhogingen bij defensie of bij sociale zaken. Men kan van het uitvoerend apparaat geen politiek leiderschap verwachten in de hier gestelde zin.
Maar de democratische politici? Voor hen was de oplossing minder gemakkelijk.
Op dat moment lagen budgetverlagingen voor het leger voor de hand, nu de populariteit van defensie, zie de kruisraketten of de ineenstorting van het Sovjetimperium, gering was. Er was weinig mentale ruimte voor een principiële discussie.
Maar Lubbers (en ook de directeur planbureau cum ex-dienstplichtig officier Van der Staay, met wie hij zijn probleem deelde) zat toch met een minder gemakkelijk op te lossen probleem: hoe de cohesie rond het leger en in de samenleving te bewaren in dat onopgeloste dilemma tussen efficiëntie en participatie.
Ook hier rees de kwestie van het democratische leiderschap. Viel er alleen een pragmatische oplossing te bedenken of was er een verhaal te vertellen dat uitsteeg boven de dagelijkse politiek? Was er een visie op de dienstplicht als een vitaal element in de samenleving mogelijk?
Het planbureau deed zijn technocratische werk en de minister-president het zijne, wij kwamen niet tot een inspirerende oplossing. Een alternatief voor de dienstplicht was er niet en de dienstplicht werd als compromis dus maar opgeschort. En het probleem ligt nog steeds op tafel, nu het leger wel nodig blijkt maar niet door een duidelijke politieke visie wordt gedragen.
Het is met andere woorden met het democratisch leiderschap zo, dat het pas werkt oog in oog met de vraag om een oplossing voor een schijnbaar onoplosbaar dilemma door een politieke daad van vernieuwing.
Dit probleemoplossend vermogen heet leiderschap, en sluit overigens aandacht voor de uitvoering vanzelfsprekend in.
5. Elementen van Machiavelli
Laten wij nu een vijfentwintig jaar oude conversatie rusten. Laten wij vijfhonderd jaar terug gaan om te rade te gaan bij Machiavelli. Hij is opmerkelijk genoeg ondanks alle pogingen hem verdacht te maken, fascinerend gebleven. En voor velen geldt hij als de grondlegger van de empirische politicologie. Hij kan ons mogelijk een elementair kader bieden waarin de vraag naar het democratische leiderschap te plaatsen valt.
Kort iets over leven en werk.
Leven
Niccolò Machiavelli (1469-1527) was een man van de praktijk, die eerst als patriot de Signoria van Florence diende (1498-1512) en daarna om dezelfde reden de Medici (1526-1527). Tussen beide activiteiten was hij in ongenade en werkeloos en schreef de meeste van zijn boeken. Anders gezegd, hij was veertien jaar politicus en diplomaat, vanaf zijn 29ste tot zijn 43ste, toen veertien jaar schrijver, en stierf een jaar na zijn terugkeer in de politiek.
Werken
Een enkel woord over zijn geschriften. Hij is het meest bekend gebleven om zijn De heerser (Il Principe) , een verhandeling over de monarchie. De staatsvorm (il principato) die afhangt van een heerser. De onderdaan is er afhankelijk.
Maar even aandachtig is zijn verhandeling over het alternatieve systeem, de republiek (la reppublica), in de Discorsi, de beschouwingen over de eerste tien boeken van Titus Livius. De republiek is hier niet afhankelijk van een heerser maar vrij. De burgers leggen zichzelf in vrijheid wetten op en handhaven die.
Hij schreef als man van studie ook andere beschouwingen, zoals over de geschiedenis van Florence (Istorie), als een case study van een onopgelost conflict tussen de adel en de gewone man.
Hij schreef ook een beschouwing over het ambacht van het voeren van oorlog (l’arte della guerra).
Soms worden zijn tragikomische toneelstukken (zoals Mandragola) nog gespeeld. Hij schreef in de Italiaanse literatuur bekende brieven en ook nog een reglement voor een vrolijke sociëteit.
Grondslagen
Wat was het fundament van zijn visie? Hij meende dat de menselijke aard in wezen niet veranderde en dat daarom het verleden licht kon werpen op vandaag. Voor hem viel er lering te trekken uit het verleden, in het bijzonder dat van Rome, Griekenland, Perzië en het Jodendom. Dit is in tegenstelling met vandaag heersende opvattingen.
Tegelijk is hij ervan overtuigd dat de omstandigheden voortdurend en vaak onberekenbaar veranderen. Leiderschap blijkt vooral uit bereidheid telkens opnieuw de situatie onder ogen te zien. Leiderschap betekent daarom vooral ingrijpen op het juiste moment.
Laten wij zijn beschouwingen over de heerser en diens monarchie terzijde, want wij leven niet in Rusland. Wij leven in een democratie en raadplegen hem over de republiek en haar leiderschap.
6. De Republiek
In zijn beschouwingen over de republiek, in de Discorsi sopra la prima deca di Tito Livio, maakt hij een onderscheid tussen twee vormen. De republiek van goede wetten die door de burgers worden gehandhaafd, kan namelijk op twee wijzen ontstaan: of door een wetgever die in één keer als grondlegger van een republiek optreedt, of door het geleidelijk ontstaan van een republiek uit politieke oplossingen.
Een voorbeeld van een grondlegger is voor hem Lycurgus van Sparta, die de Spartaanse republiek in een keer voor achthonderd jaar van wetten voorzag. Een voorbeeld van een republiek die geleidelijk oprijst uit een serie van besluiten is voor hem de Romeinse, voordat de republiek onder Caesar overging naar een monarchie. In de daaraan voorafgaande republiek van Rome vormt over de eeuwen telkens de politieke oplossing van een crisis grondstof voor wetgeving en structuren die de republiek stabiliteit gaven.
Vandaag zou te denken zijn aan de stapsgewijze aanpak van Jean Monnet in een steeds nauwer samenwerkende Europese Unie. Voor de republiek die in een keer wordt gegrondvest, valt te denken aan de stichting van de Verenigde Staten van Amerika op grond van de Constitution door de Founding Fathers.
In elk geval komt een republiek niet uit de lucht vallen, maar is het resultaat van een of andere vorm van leiderschap. Wat is leiderschap? En ook hierover heeft Machiavelli nagedacht.
7. Wat is politiek leiderschap?
Het leiderschap ontstaat niet uit een positie of rol, maar uit een daad die een probleem oplosbaar maakt. Leiderschap is gebaseerd op prestatie.
Het is meer dan aardig Machiavelli over het ontstaan van het leiderschap aan het woord te laten (in mijn vertaling).
Zo ontstonden die verschillen in staatsvormen bij toeval onder de mensen, omdat aan het begin van de wereld, toen het aantal bewoners gering was, zij leefden in verspreiding zoals de dieren; sindsdien, naarmate het aantal generaties zich vermenigvuldigde,gingen zij dichter bijeen wonen, en om zich beter te kunnen verdedigen, begonnen zij onder elkaar te onderscheiden diegene die steviger en moediger was, en maakten hem tot leider en gehoorzaamden hem.
Hieruit ontstond de kennis van dingen die eerlijk waren en goed, in tegenstelling tot dingen die verderfelijk waren en kwaadaardig.
Want, omdat zij zagen dat als iemand kwaad toebracht aan zijn weldoener en zij zagen dat daardoor haat en minachting ontstonden onder de mensen, vervloekten zij de ondankbaren en betoonden juist eer aan hen die dankbaar waren, en bovendien overwegend dat dit soort onrecht ook aan hen zou kunnen overkomen, maakten zij om aan deze rampen te ontsnappen, wetten, vaardigden straffen uit tegen diegenen die zich verzetten: daaruit ontstond de kennis van het recht.
Deze toestand veroorzaakte dat, nu zij voortaan een leider kiezen moesten, zij niet meer de meest energieke volgden, maar diegene die het meest omzichtig was en het meest wijs.
(La Prima Deca, p.98: Nacquono… e piu giusto.)
Machiavelli veronderstelt dus dat het politieke leiderschap ontstaat uit een soort kwaliteitssprong van de samenleving. Tot dusverre kon de menselijke kudde volstaan met de individuele eigenschappen van de mensen, zoals hun kracht of hun agressiviteit. Maar voor de kudde als geheel geldt een ander criterium van bekwaamheid: de oplossing van het collectieve probleem. Hij noemt speciaal dat van de collectieve veiligheid. Tussen de mensen profileren zich enkelen die meer prudent zijn en het tegelijk meer bij het rechte eind hebben, meer wijsheid tonen kortom. Vaak noemt hij deze virtuositeit: virtú. Naar deze luisteren de mensen en hen gehoorzamen zij. Zij herkennen hun politiek leiderschap. Omdat niet alle mensen de oplossing van het probleem met dankbaarheid zullen beantwoorden, al was het maar door onbegrip en jaloezie, zijn sancties nodig, waardoor de oplossingen worden bekrachtigd. Zo ontstaat er handhaving van goede oplossingen door de wet, of meer algemeen, zegt Machiavelli, machtsuitoefening niet als willekeur maar als gerechtigheid.
Als ik in weinig woorden weergeef, hoe ik Machiavelli lees, zijn zij: tegenover de wisselvalligheid van het bestaan staat de kans om via leiderschap het bestaan ordelijk en dragelijk te maken en zo zelfs te verbeteren.
De mensheid bestaat uit individuen, die wat Machiavelli betreft op ieders eigen wijze zalig mogen worden. Machiavelli is zeer tolerant daarin. Maar de leider is gebonden aan een moraal van dienstbaarheid aan een roeping.
Tegenover individuele lichtzinnigheid stelt Machiavelli als morele eis het handhaven van de zelfstandigheid en vrijheid van de samenleving als geheel. Voor hem komt dit het beste tot zijn recht in een republiek, niet in een monarchie.
8. Het alternatieve leiderschap: de volkstribuun
Het volk als geheel heeft vermoedelijk niet het vermogen een oplossend besluit te articuleren, maar voelt wel de behoefte eraan. En zal dus bij het ontbreken ervan omzien naar een leiderschap dat dit – buiten het bestaande falende leiderschap – wel doet.
In dit verband, en Machiavelli hecht daaraan voorbeeldige waarde, is de Romeinse omgang met het volk van belang.
Zijn uitgangspunt is dat vanaf het begin van de Romeinse republiek een politieke tweedeling werd aanvaard en geïnstitutionaliseerd. Er was een positie van het volk en een positie van politici, er was een populus en een senatus. Deze senatus populusque Romanum werden geacht, althans tijdens de republiek, tezamen een systeem te vormen.
Wanneer het leiderschap zich verwijderde van het volk, verwijderde het volk zich van het leiderschap. De politieke scharnierfunctie werd toegekend aan de volkstribuun, die tegen de senaat zeggen kon: tot hier en niet verder, het zogenaamde veto.
In de democratie zoals wij die kennen, die van partijen, wordt verondersteld dat deze scharnierfunctie vervuld wordt door het spel van regering en oppositie waarbij via regeringswisseling de band tussen politici en volk weer kan worden hersteld.
Maar wat, als in de beleving van het volk de politieke klasse zich weinig aantrekt van die beleving, bij voorbeeld door een gevoeld probleem met besluiteloosheid te beantwoorden?
In dat geval treedt ook in de hedendaagse democratie de rol van volkstribuun weer naar voren. De volkstribuun is niet zozeer de politicus die leiderschap vertoont bij het aandragen van oplossingen voor het ervaren probleem. Dit is ook niet zijn rol. De rol is die van het veto namens het volk, wat veronderstelt dat het probleem onvoldoende door politici wordt opgelost met een geloofwaardig besluit. Terwijl de democratische politicus geacht wordt geselecteerd te zijn om zijn oplossend vermogen, is de volkstribuun gekenmerkt door zijn vermogen de onopgelostheid van het probleem uit te vergroten.
De volkstribuun was een formeel Romeins antwoord, het populisme een informeel hedendaags antwoord op een probleem met de politieke agenda.
9. De agendering van een besluit
De informele volkstribuun is een signaal van een diep politiek probleem. Zou hij de macht grijpen, dan is het resultaat in de termen van Machiavelli niet omzichtig en niet wijs, maar dreigt ineenstorting van het hele idee van republikeins leiderschap. En bijgevolg het verdwijnen van een kans op het verdwijnen van het probleem.
Bij een goed functionerend systeem van politiek leiderschap in een democratie zal de afscheiding van het volk via het verschijnsel populisme worden gezien, niet als een aanval op het leiderschap als zodanig, maar als een agendering van een probleem.
Om meer voor de hand liggende voorbeelden te vermijden, blijft het voorbeeld van Occupy Wall Street uit 2011 instructief. (zie mijn Stuyvesant Diaries)
Deze afscheidingbeweging van doorgaans redelijk opgeleide maar werkeloze Amerikaanse jeugd is door Amerikaanse politici vaak beschreven als politiek mislukt. De politici verwachtten immers machtsvorming. Zij merkten niet op dat Occupy een beweging vormde, die vanaf het begin geen enkele aanstalten maakte om de politieke macht over te nemen. Maar de beweging agendeerde het probleem van de groeiende ongelijkheid in de samenleving.
Iedere Amerikaan herinnert zich vandaag de slogan: we are the 99%. Het speelt nu bij de jeugdige kiezers van de alternatieve democratische kandidaat Bernie Sanders een grote rol dat hij zich openlijk tegen het egoïsme van de 1% keert.
En dit “volkstribunale” signaal van Occupy leidde al snel tot agendering van het probleem van de maatschappelijke ongelijkheid in andere democratieën van het Westen en zo tot nieuwe politieke bewegingen in Griekenland of Spanje.
Een niet ongelijke populistische agendering valt waar te nemen rond het vraagstuk van de integratie van het theocratische aspect van de Islam in het fundamenteel ontheocratische systeem van de democratie. In Nederland zijn namen als Theo van Gogh en Ayaan Hirsi Ali daarmee verbonden. De een slachtoffer van een politieke moord, de ander slachtoffer van politiek onbegrip. Ook hier is een ontwikkeling aan de orde waarvoor nog geen oplossing gevonden is.
De francofone wereld wordt verscheurd door wat Gilles Kepel in een recent boek (Terreur dans l’Hexagone) een fachosphere en een jihadosphere noemt. Het zijn signalen van een onopgelost politiek probleem in de Franse democratie.
Het mag met andere woorden voor sommige alledaagse politici vanzelfsprekend lijken de problemen van de ongelijkheid of de theocratie af te doen als populistische stokerij, terwijl daarentegen van het democratische leiderschap wordt gevraagd om een oplossing, die het volk overtuigt. Het populisme is een dringende vorm van agendering.
10. Het politieke probleem: de daad
Een politiek probleem mag zijn spreekbuis vinden via een informele beweging of een partij, het mag op de agenda van het algemeen belang terechtkomen als vraagstuk, maar het is daarmee nog niet opgelost. Daarvoor is een besluit nodig. Als dat uitblijft, kan meer publieke discussie leiden tot niets dan nog meer onzekerheid en in het ergste geval tot burgeroorlog. En zelfs tot verandering van politiek systeem.
De oplossing van het probleem vereist iets als visie en daadkracht. Dit is misschien het lastigste element van het democratisch leiderschap. Het is in hoge mate afhankelijk van het karakter en de persoonlijke inzet van politici. De democratie brengt deze karakters niet vanzelfsprekend voort. Het karakter van de politicus staat bij Machiavelli centraal. Hij gelooft dat zowel in de monarchie als in de republiek de individuele kwaliteiten van de politieke leider doorslaggevend zijn.
Deze politieke leiders zijn gezien vanuit de dagelijks politiek eerder excentriek te noemen, buitenbeentjes. Ik zou twee bekende politici als voorbeelden van daadkracht willen noemen, zonder verder diep op hun politieke biografie in te gaan. De een wordt geassocieerd met de monarchie, de andere met de democratie.
Als eerste zou ik noemen Otto von Bismarck. Hij maakte zowel Duitsland één, als de ontevredenheid van het volk beheersbaar. Wat was zijn karakter? In hoge mate geëngageerd en emotioneel.
Zijn leiderschap kenmerkt zich vanaf het begin door een mengsel van persoonlijke moed en onafhankelijkheid van oordeel. Wie zijn brieven leest, ontmoet niet zozeer een heldere analyse van maatschappelijke problemen, als een zichzelf en anderen de maat nemen van leiderschap. Als Bismarck merkt hoe de Pruisische staat faalt, laat hij zich kennen en verkiezen als een soort één-man’s oppositie tegenover collectief falen. Hij hoeft het niet altijd bij het rechte eind te hebben, maar hij toont altijd karakter.
Zoals Bismarck, bevond Churchill zich door geboorte dicht bij het centrum van de Britse politiek. Als nazaat van Wellington was hij erfelijk belast met het gevoel roem te moeten verwerven. Uit zijn traumatische opvoeding kwam een man tevoorschijn die het gevaar niet schuwde en zelfs opzocht. Hij was altijd haantje de voorste, dat zich blootstelde aan vijandelijk vuur. Men kan dat moed noemen. Dit riskante gedrag leidde meermalen tot politieke nederlagen.
Maar het kenmerk van de man was leiderschap. Hij had altijd een analyse klaar, ook als die niet door anderen werd gedeeld. Hij was altijd bereid verantwoordelijkheid te nemen, vooral als anderen die ontweken. Hij was vooral geen weifelaar. Hij was in sommige situaties de man van het moment.
Dit maakte hem in 1940 tot de man van het moment, toen de Engelse publieke opinie verdeeld was, de regering geneigd was tot ‘appeasement’ tegenover Hitler, en Europa militair verloren leek. Hij was de man die besloot ten koste van alles Hitler te verslaan.
Leiderschap is met andere woorden vaak niet toegeven aan het gemak van gebaande wegen.
11. Leiderschap als vervanging van machteloosheid
De voornaamste inspiratie voor het politieke onderzoek van Machiavelli naar het leiderschap was het onoplosbaar lijkende probleem van de verdeeldheid van Italië. De opheffing van de verdeeldheid zag Machiavelli als de voornaamste opgave voor het Italiaanse leiderschap. Hij was bereid daarvoor de republiek te offeren als de monarchie meer uitzicht bood.
Deze visie van de Italiaanse eenwording bracht hem tot het schrijven van Il Principe, de monarch als het uitverkoren instrument om Italiaanse eenheid te verwerkelijken. Zijn politieke analyse werd geïnspireerd door de behoefte aan een politieke daad, sterker nog: door het ontbreken daarvan. Het zou na hem nog ruim drie eeuwen duren voor Italië vrij werd.
De politieke filosofie van het republikeinse leiderschap leidt voor vandaag naar vergelijkbare vragen voor Europa. Verdeeldheid staat oplossingen in de weg. Het volk van Europa vraagt om leiderschap ten aanzien van enkele concrete problemen, die op een leegte in de besluitvorming wijzen en vragen om visie en daadkracht.
Deze vraagstukken liggen voor het oprapen en hebben geleid tot populistische bewegingen in heel Europa.
Het eerste politieke vraagstuk is dat van de ongelijkheid, niet alleen in inkomen, maar ook in werkgelegenheid en in maatschappelijk aanzien. Dit voedt grotendeels de angst voor migranten.
Het tweede politieke vraagstuk is dat van veiligheid – in het bijzonder de veiligheid van het volk van Europa tegenover buitenlandse agressie, door vijanden in het Nabije Oosten of Rusland.
Het antwoord kan en zal moeten komen van een republikeins leiderschap op Europees niveau.
Als wij Machiavelli volgen, is bij het falen van het democratisch leiderschap het enige alternatief een autocratisch leiderschap zoals nu in het neo-tsaristische Rusland of neo-Ottomaanse Turkije heerst.
Het antwoord kan en zal binnen de Europese Unie niet komen van de technocratie van Europa, maar kan alleen het kind zijn van democratisch leiderschap en dus van politici met visie en daadkracht en karakter.
Literatuur
Niccolò Machiavelli, Tutte le Opere, a cura di Francesco Flora e di Carlo Cordie, Arnoldo Mondadori Editore, Italia, 1949
Carlo Depreytere en Frans Denissen, Machiavelli, een autobiografie in brieven, Bert Bakker, Amsterdam 1990
Maurizio Viroli, Machiavelli, Founders of modern political and social thought, Oxford University Press, 1998
Glen Newey, The Getaway Car, besprekingen van boeken over Machiavelli van John McCormick, Claude Lefort en Maurizio Viroli in The London Review of Books, Vol. 38 no.2, 31 januari 2016
Luuk van Middelaar, Politicide, De moord op de politiek in de Franse filosofie, Van Gennep, Amsterdam 1999
Otto von Bismarck, Gedanken und Erinnerungen, Reden und Briefe, Safari –Verlag, Berlin 1951
Boris Johnson, The Churchill Factor: how one man made history, Penguin/Riverhead Books, New York 2014
Adriaan van der Staay, Stuyvesant Diaries, Leiden, 2013
Gilles Kepel, Terreur dans l’Hexagone, Genèse du djihad français, Paris, 2016