Fiets
Edmondo de Amicis beschrijft in zijn reisboek over Holland een volksfeest. De vulgariteit verbaast hem. Het vertier heeft een natuurlijk gebrek aan urbaniteit. De uitbundigheid. De drank. De domme lol. Ik moet de passage eens opzoeken. Het was in 1874 geloof ik. Er is niet zoveel veranderd.
Vanmiddag ontsnapte ik op de fiets aan het koningsgebeuren. Het weer was niet erg fraai langs het kanaal. Wat Hobbema-grijs. Maar anders dan anders was het er leeg en stil. Alle Oranjeklanten waren de stad in. Geen fietser, geen racefiets op de weg. Het lange pad met het groen van de wilgen aan de ene kant langs de sloot, rechts aan de kanaalkant het volle water met de dobberende meerkoeten. Veel bloeide al. Vogelkers. Tamme kastanje. Gele dotters in de rietkraag. Verder geen mens.
Ja toch, een mens. Een eenzame gebochelde jongen die ik al jaren zie rondzwerven in dit landschap, op zoek naar contact. Ik kruis hem fietsend onverwachts, in een bocht. Vlakbij. Hij groet mij. Ik heb geen tijd voor een tegengroet. Passerend valt mij zijn buitenkleur op en de huid van zijn wang. Ik vergeet even de schlemiel. Ik heb hem nog nooit gegroet of gesproken. Ik heb wel eenmaal zijn stem gehoord, luidkeels, als een noodkreet. “Maar ik kom hier allang. Ik ben geen miet”. Iemand moet hem hebben willen wegjagen. Uit zijn domein. Zijn boerenland.
Ergens achter de bosrand klinkt een stampend geluid. Muziek op het water, een boot vol mensen. Ze zwaaien met hun armen en zingen onverstaanbare teksten die ik niet heb “meegekregen”, zoals men dat vandaag noemt, heel precies. “Je hm hm is als een kroket”. Sinds de rommelpot is de muzikaliteit niet verbeterd. De tekst hoort bij Jan Steen. Misschien was de Amicis beïnvloed, bevooroordeeld door een schilderij.
Ik ben niet treurig, eerder gezegend. Mijn hoofd denkt hoe alles anders liep. Mijn ouders geloofden in de verheffing van hun stand. De Wereldbibliotheek was hun norm. Zij lazen Adema van Scheltema, Roland Holst. Die verheffing van het volk leek in zicht toen na de oorlog de welvaart kwam. Maar het kapitalisme was ons voor. Het was er eerder bij. Gaf brood en spelen. Maar geen verheffing. Sinds de Amicis is er geen vooruitgang.
Ik loop de bosrand uit, de fiets aan de hand en hoor stemmen. Twee jongetjes in het zwart. Turks, ze kijken me niet aan. Daar achter een man in het zwart, en zijn vrouw van top tot teen in het zwart en gesluierd. Nog een kind, een meisje, nog een kindje, aan de hand. Ik vraag me af hoe ze zoveel seks kunnen hebben met al dat textiel. Ze groeten mij niet. Voor hen besta ik niet. Geen familie en geen landgenoot. Het is een vrije dag, koningsdag.